bewegen- Dieren bewegen op verschillende manieren: lopen, vliegen, zwemmen, kruipen.
Planten bewegen ook, bijvoorbeeld een bloem die zich opent in het licht.

waarnemen- Waarnemen betekent dat een organisme merkt wat er in de omgeving gebeurt.
Het waarnemen is een levenskenmerk dat organismen gebruiken om bijvoorbeeld voedsel te vinden of gevaar te signaleren.
Veel dieren (ook de mens) nemen via zintuigen waar met hun hersenen.
Planten kunnen licht waarnemen.

reageren-Reageren betekent dat een organisme iets doet of dat er in het lichaam van het organisme iets verandert, als er in de omgeving iets verandert.
Je bent dan eerst aan het waarnemen en daarna aan het reageren. Dieren reageren op licht, geluid en andere waarnemingen.
Planten reageren ook op het licht.
Ze groeien naar de zon toe.

voortplanten-Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen.
Er zijn verschillende soorten voortplanting.
Dieren krijgen jongen. Planten maken zaden. Bacteriën planten zich voort door zichzelf te delen.

groeien-Groeien is het groter en zwaarder worden van een organisme. Organismen nemen voeding en water op om te groeien.
Een boom bijvoorbeeld wordt ieder jaar een stukje dikker.

ontwikkelen- ontwikelen is van vorm veranderen. planten ontwikkelen zich van
kiemplantje tot volwassen plant.